1. Beroepsvaart gaat voor (groot gaat meestal voor klein).
Dit zijn meestal schepen langer dan 20 meter. Deze schepen zijn beperkt in hun manoeuvres en kunnen hun schip vaak niet snel stilleggen. Blijf uit hun buurt en ga er vooral niet voor varen.
2. Stuurboordwal gaat voor.
Als er sprake is van een gemarkeerde vaarweg, bijvoorbeeld een vaargeul (rode en groene tonnen) of een natuurlijk vaarweg (rivier/kanaal) gaat degene die strak stuurboordwal (rechterkant van het vaarwater) aanhoudt, voor.
3. Zeil gaat voor spier, gaat voor motor
(Kleine) zeilschepen gaan voor op (door spierkracht aangedreven vaartuigen) roeiboten/kano’s, en deze gaan weer voor op (kleine) motorschepen.
4. Motorschepen onderling:
Stuurboord gaat voor op open water zonder betonning. Bij tegengestelde koers wijkt men beiden uit naar stuurboord.
5. Zeilschepen onderling.
Stuurboord wijkt voor bakboord. Dit betekent dat degene die zijn zeil aan bakboord heeft staan, voorrang heeft over degene die zijn zeil aan stuurboord heeft staan.
Loef wijkt voor lij. Deze regel gaat op als zeilschepen elkaar kruisen en ze beiden het zeil over dezelfde boeg hebben staan. Het schip dat aan de loefkant (waar de wind vandaan komt) ligt t.o.v. het andere schip, moet voorrang verlenen.